Algemene muziektheorie gaat over basisbegrippen met betrekking tot de muziek, de muziektheorie en de muzieknotatie.
Hierbij gaat het om de termen die worden gebruikt om muziek te beschrijven, de notatie die wordt gebruikt om muziek op te
schrijven, en de hierbijbehorende terminologie. Het doel is om enerzijds te begrijpen wat er over muziek wordt gezegd en
geschreven, en anderzijds zelf in staat te zijn over muziek te discussiëren en te schrijven.
Algemene muziektheorie is dus de leer van systematiek in muziek. Basisbegrippen hierbij zijn onder meer melodie,
harmonieleer, contrapunt, toonladder, interval, akkoord, ritme en vormleer. De muziektheorie is een onderdeel van de
musicologie naast een vakgebied als muziekgeschiedenis.
Muzieknoten leren lezen is ongelooflijk belangrijk in de muziektheorie, maar ziet er in eerste aanleg een beetje uit als het
leren van een vreemde taal. Genoteerde muziek bestaat hoofdzakelijk uit symbolen, tekens en uitdrukkingen, die allemaal hun
eigen betekenis hebben.
Elementaire kennis van het notenschrift maakt de structuur van muziek beter te begrijpen. Daarom is het van belang dat je
noten leert lezen, omdat dit je de toegang verschaft tot oneindig veel genoteerde muziek.
Naast het klassieke notenschrift bestaan er nog diverse andere noteringswijzen, waarbij voor de gitaar het belangrijkste
alternatief de tabulatuur ("tab" of "tabs") is.
Daaraan hebben we een aparte webpagina gewijd, die je kunt bekijken onder de menu-optie "Tabulatuur lezen". Alvorens
je dat gaat doen, is het toch heel verstandig om je in algemene muziektheorie te verdiepen. We hebben geprobeerd dat zo gemakkelijk
mogelijk voor je te maken.
Noten en de notenbalk
Muziek bestaat uit klanken, voortgebracht door de stem of met behulp van een instrument. Wanneer deze klanken een bepaalde,
duidelijk te horen hoogte hebben, dan spreken we van een toon. Een toon kun je nazingen. Is de hoogte niet precies vast te
stellen dan spreken we van geruis (bijv: bij een slag op een trom). Geruis kun je niet nazingen.
Simpelweg gesteld, bestaat muziek dus uit tonen die elk gekenmerkt worden door hun hoogte (toonhoogte), duur (toonduur),
sterkte (toonsterkte) en timbre (klankkleur), alsmede door hun positie in het tijdsverloop van het muziekstuk.
Bij het bespelen van een instrument is het natuurlijk heel belangrijk dat je de noten, die je vaak moet spelen, vlot kunt lezen.
Dat wil zeggen dat je de namen van de noten moet weten, maar ook hoe je ze op je instrument moet spelen.
De notenbalk
De hierboven genoemde tonen kunnen we in de muziek noteren met behulp van noten en een notenbalk. De notenbalk bestaat uit
vijf lijnen met vier ruimtes daartussen. De vijf lijnen worden van onderen af genummerd: de eerste lijn is de onderste lijn,
de tweede de op-één-na onderste, enz.
De muzieknoten kunnen op, onder of door de lijnen gezet worden. Noten die op de lijn staan noemen we lijnnoten, die tussen
twee lijnen heten tussennoten.
Muziekklanken (de tonen) worden aangegeven met symbolen die we noten noemen. Die worden veelal aangeduid met de eerste 7 letters
van het alfabet. De A, B, C ,D E, F en G.
In veel landen zijn ook de namen Do, Re, Mi, Fa Sol, La en Si in gebruik, die dan weer staan voor de letters: C, D, E, F, G, A en B.
De namen van de vijf noten dóór de lijnen zijn E, G, B, D en F (lijnnoten).
De namen van de noten tussen de vijf lijnen zijn: F, A, C, E (tussennoten).
De noten zoals je op de notenbalk hiernaast ziet noemen we een reeks van stamtonen, of stamtoonhoogten. Dat zijn noten die je
speelt als je alleen de witte toetsen van een piano speelt. Zoals je weet heeft een piano heel veel witte toetsen, dus zou je een notenbalk
vol schrijven met alle stamtonen, dan krijg je een heel uitgebreide notenbalk. Je moet dan de noten over twee notenbalken gaan
verspreiden, één notenbalk voor de lage tonen, en één notenbalk voor de hoge tonen.
De twee notenbalken vormen samen een systeem. Dat de twee notenbalken bij elkaar horen wordt nog eens bevestigd door de accolade
aan de linkerzijde van het systeem.
De notatie hierboven suggereert dat de toonhoogten met dezelfde letter (maar verschillend in schrijfwijze of toevoeging) verwant
of misschien wel gelijkwaardig zijn, en dat is inderdaad het geval. Tonen met dezelfde letterbenaming staan een octaaf uit
elkaar en in zeer veel situaties gelden de twee tonen dan als zeer verwant of zelfs gelijkwaardig, in de zin dat ze in de
muziekanalyse als één toon worden beschouwd. De benaming octaaf stamt van het Latijnse "chorda octava"
(= achtste snaar) en weerspiegelt de Romeinse wijze van telling waarbij uitgangs- en doelnoot beide worden geteld.
In de notenbalken hierboven is bijvoorbeeld een uitgangsnoot de c in het klein octaaf, en de doelnoot de c1 in het
één-gestreept octaaf (= 8 noten verderop).
Je ziet ook dat noten, die hoger of lager dan de notenbalk liggen, op zogeheten hulplijnen onder of boven de notenbalk worden
genoteerd. De noten kunnen dan eveneens op, onder of door de hulplijnen komen te staan.
In de bovenstaande afbeelding zie je de namen van de noten op de gitaar, en in de notenbalk die eronder staat, op welke plek op
de notenbalk die noot genoteerd wordt. We gaan er van uit dat de gitaar in de standaard stemming staat, die van de dikste
bassnaar (die we de 6e snaar noemen), tot aan de dunste snaar (de 1ste snaar) als volgt is: E A D G B E. Ezelsbruggetje: Een Aap Die Graag Bananen Eet.
De puntjes die je tussen de gitaarhals en de notenbalk getekend ziet, representeren de positiepunten op de hals van de gitaar.
Hierover kun je meer lezen in het websitedeel over de gitaar.
Let ook eens op de kleuren van de diverse noten. Je ziet dat alle E noten de kleur geel hebben, en alle A noten de kleur rood. Zo kun
je heel snel waar zich precies op je gitaarhals de noten bevinden. De tussen de stamtonen liggende noten, die je hier genoteerd ziet staan
als bijvoorbeeld A♯ of D♯, hebben we nog niet behandeld. Je kunt alvast onthouden dat noten die als een A♯ of
B♭ genoteerd worden (dus noten met een tekentje erachter), altijd tussen de stamtonen inzitten.
Sleutels op de notenbalk
Om te weten hoe een noot op de notenbalk heet hebben we aan het begin van de notenbalk een muzieksleutel nodig. Een muzieksleutel
geeft aan welke naam de noot krijgt en op welke lijn deze noot ligt. De onderste lijn is de eerste lijn, zoals je al geleerd hebt.
Dit is de G-sleutel. (ook wel Italiaanse vioolsleutel genoemd.) Vrijwel alle muziek voor gitaar wordt in deze sleutel genoteerd. In wezen
legt men met deze sleutel vast dat de noot dóór de 2e lijn van onder een G is.
De G-sleutel kan op de onderste drie lijnen worden geplaatst, alleen is het, behoudens een G-sleutel op de tweede lijn, niet meer
als een sleutel voor gitaarmuziek aan te merken. Plaats je de G-sleutel op de eerste lijn dan spreken we van een Franse vioolsleutel,
die expliciet voor vioolspel is. Voor de G-sleutel op de derde lijn bestaat geen afzonderlijke benaming.
Instrumenten die in de G-sleutel (op de 2e lijn) lezen zijn onder andere de blokfluit, viool, hobo, en gitaar.
Een andere sleutel die je wellicht nog eens een keer kunt tegenkomen, is de F-sleutel. De F-sleutel wijst de plaats van de F aan.
Bij veel basinstrumenten, zoals contrabas, trombone of fagot, lezen we de noten van een notenbalk met een F-sleutel.
Hoewel het theoretisch zou kunnen de F-sleutel te gebruiken bij gitaarmuziek notatie, komt dit zelden of nooit voor. Het is voorstelbaar
dat een componist besluit de gitaar zodanig laag te stemmen, dat het gebruik van een F-sleutel verantwoord is.
Noten en rusten
hiernaast zie je hoe de verschillende soorten noten heten en hoelang ze duren in een vierkwartsmaat. Een vierkwartsmaat is een maatsoort (daarop
komen we later nog terug), waarin 4 tellen zitten, die ieder een kwart van de volledige maat uitmaken, en dat ziet er in notenschrift
zó uit:
De 4-kwartsmaat komt in de popmuziek heel vaak voor. Denk eraan dat in de gewone muzieknotatie de weergave van de toonduur
relatief is, en impliceert geen absolute duur die in seconden of anderszins kan worden uitgedrukt. De weergegeven duur van een
toon (dus kwart-toon, of zestiende-toon) heeft slechts betrekking op de weergegeven duur van andere tonen in hetzelfde
muziekstuk of hetzelfde deel.
Uitgangspunt in de naamgeving van toonduur is de hele noot. Hiervan worden afgeleid de halve noot, de kwartnoot, de achtste (noot),
de zestiende (noot), de twee-en-dertigste (noot), enzovoorts. Elke volgende vorm duurt de helft van de tijd van de voorgaande. De
noot met een dubbele duur ten opzichte van de hele noot wordt brevis genoemd.
Om aan te duiden hoe lang nu precies een toon duurt, worden muziekstukken voorzien van een tempo aanduiding. Dat kan er zó uitzien:
De aanduiding "Adagio ♩ = 80" betekent dat het muziekstuk een "Adagio" tempo heeft (langzaam en comfortabel gespeeld
moet worden), en dat iedere kwartnoot in een zodanig tempo gespeeld moet worden, dat deze 80x in een minuut zou passen. Daarvoor
gebruiken we een metronoom, een hulpmiddel (mechanisch of electrisch) waarmee het aantal tellen in een maat wordt weergegeven. Aan de rechterkant
zie je een mechanische (ook wel analoge) metronoom. Deze analoge metronoom bestaat uit een uurwerk en een omgekeerde slinger.
Door het gewichtje op de slinger te verstellen kan je de metronoom sneller of langzamer laten gaan. De slinger beweegt van
links naar rechts en laat daarbij duidelijke tikken horen. Zowel de tikken als het ritmische bewegen van de slinger helpen je
het juiste tempo aan te houden.
Bij popmuziek is de aanduiding meestal in BPM, dat staat voor Beats Per minute.
Één minuut heeft 60 seconden. Elk keer dat de wijzer een tik maakt, heb je één "beat".
Er zitten 60 seconden in een minuut, dus we hebben nu 60 Beats-Per-Minute. Dit betekent automatisch dat wanneer je bijvoorbeeld
120 BPM speelt, het tempo dus twee maal zo hoog ligt.
Bij elk nootteken hoort een rustteken of rust, dat wordt gebruikt om aan te geven dat hier een stilte is van de aangegeven duur.
Men spreekt achtereenvolgens van brevis-rust, hele rust, halve rust, kwartrust, achtste rust, zestiende rust, twee-en-dertigste
rust, 64ste rust en 128ste rust.
Deze tekens hebben een vaste plaats in de notenbalk. Zo "hangt" de hele rust aan de vierde lijn van de balk, terwijl
de halve rust "ligt" op de derde lijn:
Puntering (van puntéren), ook wel punctering, is een muziekterm die de verlenging van een nootwaarde aangeeft door middel van een puntje
achter een noot. Puntering kan ook voorkomen bij rusten. Gepunteerde rusten worden op dezelfde wijze verlengd als noten. Zo
duurt een kwartnoot of kwartrust met een punt dus drie achtsten, waar een normale kwart slechts twee achtsten duurt.
Omdat in de muzieknotatie de duur van de eerstvolgende kortere noot steeds de helft is van de vorige, biedt puntering de
mogelijkheid een toon- of rustduur van drie tellen met één symbool te noteren.
Maatstrepen en het maatsoorteken
Maatstrepen zijn verticale lijnen die de notenbalk in maten verdelen. Alle muziek is verdeeld in maten. Een dubbele maatstreep
waarvan het laatste lijntje dikker is betekent het einde van een melodie of van een deel van een muziekstuk.
Een maat bestaat uit verschillende maatdelen (tellen). Meestal heeft elke maat even veel tellen. Om het aantal tellen in de
maat aan te geven plaatst men het maatsoortteken aan het begin van de notenbalk vlak achter de sleutel.
In het maatsoortteken geeft het bovenste cijfer aan hoeveel tellen er in elke maat zijn en het onderste cijfer de soort noot
die één tel krijgt.
Je ziet hiernaast de aanduiding voor een vierkwartsmaat, die ook wel met het symbool
wordt aangeduid. Deze maatsoort komt
relatief weinig in klassieke muziekstukken voor, in de popmuziek echter des te meer.
Een aantal veelvoorkomende maatsoorten in de Westerse klassieke muziek zie je in onderstaande tabel.
Maatsoort
Duur van de maat
Noot
Teleenheid
Maat bestaat uit
2/1
Brevis
Hele noot
2/2 of
Hele noot
Halve noot
2/4
Halve noot
Kwartnoot
2/8
Kwartnoot
Achtste noot
2/16
Achtste noot
Zestiende noot
3/1
Gepuncteerde brevis
Hele noot
3/2
Gepuncteerde hale noot
Halve noot
3/4
Gepuncteerde halve noot
Kwartnoot
3/8
Gepuncteerde kwartnoot
Achtste noot
3/16
Gepuncteerde achtste noot
Zestiende noot
Herhalingstekens voor maten
Een dubbele punt vóór de dubbele (eind) maatstreep betekent dat het muziekstuk in zijn geheel vanaf het begin
herhaald moet worden.
Wanneer in een muziekstuk meerdere dubbele maatstrepen voorkomen moet het deel tussen de dubbele punten herhaald worden.
Het komt wel eens voor dat een melodie of een stuk herhaald moet worden, waarbij het einde van de herhaling iets afwijkt. Speel
het stuk dan bij punt 1 door tot de dubbele punt en herhaal datzelfde deel waarbij je het gedeelte onder 1 overslaat en in
plaats daarvan het deel onder 2 speelt.
Er zijn nog veel meer herhalingstekens die in de muzieknotatie worden gebruikt. Je ziet soms de aanduiding Da Capo (D.C.) staan.
Dit betekent: vanaf het begin. Vaak wordt de aanduiding opgeschreven als Da Capo al Fine. Dat betekent: vanaf het begin en stoppen bij de
aanduiding Fine (= einde).
Het Segno-teken komt ook vaak voor. Vaak
wordt er dan geschreven: Dal al Fine (Dal Segno al Fine). Dit betekent:
vanaf het teken en dan tot Fine.
De aanduiding Da Capo al Coda betekent dat je vanaf het begin weer moet
herhalen en door moet spelen tot het coda-teken . Daarvandaan sla je het
tussenliggende gedeelte over en ga je meteen door naar het Coda; het
slotdeel van een muziekstuk.
Nog even een overzicht van de meest herhalingstekens, telkens één of een paar tekens apart op één
regel. Met behulp van de letters A, B, C en D wordt aangegeven hoe de volgorde is van de delen die je moet spelen.
Dynamische tekens en tempobenamingen
Dynamische tekens zijn tekens die aangeven hoe zacht of hoe hard de muziek gespeeld moet worden. In genoteerde muziek worden ze
onder de notenbalk geplaatst waar harder of zachter gespeeld moet worden. Als dit geleidelijk moet gebeuren wordt de term
crescendo bij geleidelijk harder spelen gebruikt, en diminuendo bij het geleidelijk zachter gaan spelen.
Het laatste wordt ook wel decrescendo genoemd. Een aantal voorbeelden van dynamische aanduidingen in het notenschrift
zijn:
Een tempo geeft aan hoe snel of langzaam een stuk gespeeld moet worden. Een aanduiding van het tempo staat boven de notenbalk
aan het begin van een muziekstuk. De snelheid waarmee wordt gespeeld en daarmee de tijdsduur van tonen is in de muziek geen
absoluut gegeven. Uitvoeringen van hetzelfde stuk kunnen door verschillende executanten heel verschillend worden gerealiseerd.
De meest gebruikte tempi kunnen in vijf categorieën worden ingedeeld:
Tempo
Tempo aanduiding
zeer langzaam
Larghissimo, Largo assai, Adagissimo
langzaam
Largo [= breed], Adagio [= langzaam], Lento [= langzaam], Grave [= zwaar, ernstig]
Alle aanduidingen kunnen benadrukt worden met toevoegingen als molto (veel), assai (zeer), enzovoorts, of met
behulp van een superlatief, of gematigd worden met (ma) non troppo (niet te veel), moderato (gematigd),
commodo (gemakkelijk), poco (weinig), enzovoorts.
Veel tempoaanduidingen hebben een betekenis die van origine eerder een bepaald karakter aanduidt dan een bepaald tempo:
allegro betekent vrolijk, largo breed, vivace levendig, enzovoorts. (Alleen presto=snel en lento=langzaam zijn echte tempoaanduidingen).
Versnelling van tempo kan worden aangegeven met accelerando (accel.), affrettando, animando of stringendo, of met
een aanduiding voor een snel tempo voorafgegaan door più (meer: più allegro) of één voor een langzaam tempo
voorafgegaan door meno (minder: meno andante).
Voor vertraging gebruikt men allargando, rallentando (rall.), ritardando (rit.), ritenuto (rit.), slargando, slentando,
dan wel più voor een langzaam-tempo-aanduiding (più largo) of meno voor een snel-tempo-aanduiding
(meno mosso). Geleidelijke overgang wordt aangegeven met poco a poco (beetje voor beetje).
Er is een veelheid aan andere tempoaanduidingen mogelijk, waarbij je soms de hulp van een Italiaans woordenboek moet inroepen om
te begrijpen wat er precies bedoeld wordt met een tempoaanduiding.
langzame tempi
Adagio
Adagio molto
Adagio molto semplice e cantabile
Adagio cantabile
Adagio espressivo
Adagio grazioso
Adagio sostenuto
Adagio con espressione
Adagio con molta espressione
Adagio ma non troppo
Adagio ma non troppo, con affetto (Langsam und sehnsuchtsvoll)
Largo
Largo appassionato
Largo con gran espressione
Largo e mesto
Grave
Maestoso
gematigde tempi
Allegretto
Allegretto moderato
Allegretto vivace
Poco allegretto e grazioso
Allegretto, ma non troppo (Etwas lebhaft und mit der innigsten Empfindung)
Moderato e grazioso
Moderato cantabile molto espressivo
Andante
Andante espressivo (In gehender Bewegung, doch mit viel Ausdruck)
Andante con moto
Andante molto cantabile ed espressivo (Gesangvoll, mit innigster Empfindung)
Molto espressivo; Leggiermente; Un poco meno andante ciò è un poco adagio come il tema (Etwas langsamer als das Tema)
Nicht zu geschwind und sehr singbar vorgetragen
Poco Andante
Grazioso
Tempo di Menuetto
In tempo d′un Menuetto
snelle tempi
Allegro
Allegro molto
Allegro molto e vivace
Allegro (di) molto e con brio
Allegro assai
Allegro comodo
Allegro risoluto
Allegro vivace
Allegro con brio
Allegro con brio ed appassionato
Allegro ma non troppo (Geschwind, doch noch nicht zu sehr, und mit Entschlossenheit)
Più allegro quasi presto
Vivace
Assai Vivace
Vivacissimamente (Im lebhaften Zeitmaß) Mit Lebhaftigkeit und durchaus mit Empfindung und Ausdruck
Vivace alla Marcia (Lebhaft, Marschmäßig)
Vivace, ma non troppo
Presto
Presto agitato
Presto alla tedesca
Prestissimo
Presto con fuoco
Articulatie en ornamenten
In de muziek wordt de term articulatie gebruikt om het karakter van noten te omschrijven, zoals kort, met een accent of aan
elkaar gebonden.
Articulatie slaat op de manier waarop een noot gespeeld wordt. Zo kunnen noten kort gespeeld worden (staccato) of juist wat
langer (tenuto) of vloeiend aan elkaar verbonden worden (legato). Ook kun je afzonderlijke noten extra nadruk geven zonder
de ritmische waarde te veranderen (marcato) of een accent geven.
Articulatie
Notatie
Uitvoering
Staccato
Los van elkaar of kort gespeeld. De tonen worden gespeeld alsof er tussen de noten een kleine rust staat. Staccato wordt aangegeven met punten onder of boven de noten.
Staccatissimo of Spiccato
Geeft een langere stilte aan na de noot, waardoor de noot erg kort wordt. Meestal toegepast op kwartnoten of korter.
Legato
Gebonden of aan elkaar gespeeld. Legato wordt aangegeven door een boog onder of boven de noten.
Fermata
Een noot, akkoord of rust die langer wordt aangehouden dan de gebruikelijke waarde. Verschijnt meestal over alle partijen op dezelfde metrische locatie in een stuk, om een halt toe te roepen aan het tempo.
Portato
Breed spelen, maar niet gebonden. Portato kan op 2 manieren worden aangegeven: door een boog en punten boven of onder de noot, of door horizontale streepjes (wordt ook wel tenuto genoemd).
Glissando
Een ononderbroken glijden van de ene noot naar de volgende, inclusief de tussenliggende toonhoogtes. Wordt ook wel portamento genoemd.
Marcato
Iedere toon wordt benadrukt; de toon een accent geven.
Ornamenten (versieringen)
In muziek zijn ornamenten bepaalde muzikale verfraaiingen/versieringen (meestal toegevoegde noten), die niet essentieel zijn om de algehele
lijn van de melodie (of harmonie) te dragen, maar in plaats daarvan dienen om die lijn (of harmonie) te versieren.
Daardoor ontstaat er een extra expressie aan een nummer of stuk.
Veel ornamenten worden uitgevoerd als "snelle noten" rond een centrale hoofdnoot. Een (niet uitputtend) overzicht van
ornamenten die kunnen voorkomen, vind je in onderstaande tabel.
Ornament
Notatie
Uitvoering
Triller
De triller is een versiering van een muzieknoot die bestaat uit een snelle afwisseling tussen de hoofdtoon en de grote of kleine bovensecunde. Een triller wordt aangegeven met een golvend lijntje boven de noot of met de afkorting tr.
Pralltriller of Mordent
Met name in de barokmuziek bestaan er veel verschillende soorten trillers, waaronder de pralltriller (korte triller met bovensecunde, meestal 3 tot 6 noten lang), en de mordent (korte triller met ondersecunde, meestal 3 noten lang).
Dubbelslag (Gruppetto)
Een dubbelslag bestaat uit: <hoofdnoot><bovensecunde><hoofdnoot><ondersecunde><hoofdnoot>
Voorslag
Een voorslag is een versiering die aangeeft dat de hoofdnoot voorafgegaan moet worden door een versieringsnoot. Een voorslag kan ofwel ritmisch uitgeschreven zijn in de partituur, ofwel aangegeven worden door het symbool of de kleine noot van de versiering.
Een voorslag is in muzieknotatie eventueel herkenbaar als een klein (meestal achtste) nootje op de notenbalk al dan niet met een streepje erdoor (de z.g. korte voorslag).
Ook een dubbele voorslag komt voor, waarbij twee (of meer) klein gedrukte nootjes de hoofdnoot voorafgaan.
De voorslag kan "doorgestreept" voorkomen, er staat dan een klein diagonaal streepje door de vlag van de voorslag. Dit is meestal een indicatie dat de voorslag snel en kort gespeeld moet worden.
Arpeggio
Een arpeggio of gebroken akkoord is een akkoord waarvan de tonen niet tegelijk maar na elkaar worden gespeeld. Bij de gitaar is het arpeggio ook een veel gebruikte techniek, vaak voorkomend in jazz, metal en soms blues.
Schleifer
Een schleifer is een versieringsteken in de muzieknotatie van barokmuziek. Het is een uit twee of meer tonen bestaand motiefje, dat trapsgewijs stijgt naar de hoofdnoot. De schleifer wordt meestal gevolgd door een pralltriller of mordent. In dat laatste geval spreekt men van mordentschleifer.
Appoggiatura
Hieronder wordt verstaan een lange voorslag, klein genoteerd, die op de tel van de erop volgende hoofdnoot begint en van diens waarde wordt afgetrokken (abstraherende voorslag).
Acciaccatura
Een ornament dat wordt toegepast op een van de hoofdnoten van arpeggio-akkoorden, ofwel een toon of een halve toon onder de akkoordtoon, die tegelijkertijd word aangeslagen en vervolgens onmiddellijk word losgelaten.
Tremolo
Dit is een snel herhaalde noot. Als de tremolo zich tussen twee noten bevindt, worden ze snel afwisselend gespeeld. Het aantal schuine strepen door de stam (of het aantal diagonale balken tussen twee noten) geeft de frequentie aan om de noot te herhalen (of af te wisselen).
Voortekens
Met muziek kun je halve stapjes omhoog of omlaag, dat hebben we in de paragraaf over noten en de notenbalk al gezien. Denk nog maar eens aan het voorbeeld van de gitaarhals met de notenbalken eronder.
Bij een gitaar is iedere fret een halve toon hoger of lager, al naargelang je naar boven of naar onderen op de gitaarhals
verschuift. Je hebt ook gezien dat er geen aparte plaats voor deze toonhoogtes op de notenbalk aanwezig is.
Als we voor het gemak weer de toetsen van een piano bekijken, dan weten we alle witte toetsen op de notenbalk te schrijven,
zoals je in de afbeelding ziet.
Stel dat we nu op papier willen aangeven dat de zwarte toets rechts van de D moet worden gespeeld, hoe doen we dat dan?
We doen dit niet door de noot hoger te schrijven, maar door een speciaal teken direct vóór de noot te plaatsen. Dit teken
noemen we een kruis en ziet er als volgt uit: ♯, in het Engels heet dit teken een "sharp".
Een kruis voor een noot betekent dat we die noot een halve toon hoger moeten spelen. Als we dan alle tonen van de C naar de E
op de notenbalk willen schrijven, kunnen we dat doen zoals je op de afbeelding hiernaast ziet.
Op de piano uit de vorige afbeelding zijn dit de eerste vijf toetsen (drie witte en twee zwarte).
Als we een kruis voor een noot schrijven, betekent dit dat we de toon een halve toonsafstand erboven moeten spelen of zingen.
Behalve een kruis is er nog een tweede teken in de muzieknotatie, als we bijvoorbeeld de zwarte toets links van de D willen
spelen. Dit tweede teken noemen we een mol en ziet er zo uit: ♭, en wordt in het Engels een "flat" genoemd.
Een mol voor een noot betekent dat we die noot een halve toon lager moeten spelen of zingen. We kunnen dan bijvoorbeeld alle
tonen van de B naar de G (zie de afbeelding van de piano hiervoor), met behulp van mollen opschrijven, zoals je hiernaast ziet.
We hebben nu geleerd dat een noot met een kruis ervoor een halve toon verhoogd wordt en dat een noot met een mol een halve toon
verlaagd wordt. Maar zoals je misschien al is opgevallen, is het niet altijd duidelijk welke we dan moeten gebruiken.
Als we bijvoorbeeld de zwarte toets tussen de C en D op papier willen aangeven, kan dat op twee manieren: we kunnen dit schrijven
als een C met een kruis ♯, maar ook als een D met mol ♭. Beide geven precies dezelfde toon aan (kijk ook weer naar het toetsenbord van de piano hierboven).
Net zo geeft bijvoorbeeld een G met een kruis dezelfde toon aan als een A met een mol.
Welke van de twee wordt dan gebruikt?
Dat maakt eigenlijk niet uit. Kruizen en mollen worden allebei evenveel gebruikt in muziek. Vaak is er wel een voorkeur om de
muziek zo leesbaar mogelijk te houden. Als er bijvoorbeeld al meerdere kruizen in een stukje muziek voorkomen, is het meestal
gemakkelijker weer een kruis te schrijven in plaats van een mol.
En andersom, als er al mollen in de muziek voorkomen is het vaak duidelijker mollen te blijven gebruiken.
Ook heeft het een beetje met het soort muziek te maken. Kruizen gebruiken we vaker bij vrolijke muziek, terwijl mollen meestal
bij treurige muziek worden gebruikt, hoewel dat geen muzikale wetmatigheid is.
Kijk nog eens naar de pianotoetsen, dan zie je dat er geen zwarte toets is tussen de E en de F. Zoals je weet, betekent een
kruis dat we de eerstvolgende toets rechts ernaast moeten nemen, maar bij de E is de toets ernaast een F.
Een E met kruis is dus precies dezelfde toon als een F.
Een E met een kruis zul je niet vaak tegenkomen, want dan is het voor de muzikant duidelijker om gewoon een F op te schrijven.
Dit geldt ook andersom: een F met een mol zie je niet vaak, want dat kunnen we ook schrijven als een E.
En precies hetzelfde gebeurt nog een keer bij de B en de C. Je ziet dat ook daar geen zwarte toets tussen zit.
We kunnen nu alle opeenvolgende noten vanaf de C opschrijven, hetzij met kruizen, hetzij met mollen:
Tot nu toe hebben we elke keer als we een kruis of mol voor een noot plaatsten de noot aangegeven als een "C met kruis" of
"A met een mol", enzovoorts. Deze noten hebben echter ook een eigen naam gekregen.
Daar zijn een paar eenvoudige regels voor. Zoals je weet hebben alle noten op de notenbalk een eigen letter gekregen,
van A tot en met G.
Bij een noot met kruis komt er achter de letter van de noot "-is" bij, wat je uitspreekt als "ies".
Een C met kruis wordt dan Cis (spreek uit als "sies"), een D met kruis wordt Dis ("dies"), enzovoort.
Zo ook bij een E met kruis (Eis, spreek uit als "ee-ies") of A met kruis (Ais, spreek uit "aa-ies"").
Bij een noot met mol komt er achter de letter van de noot "-es" bij. Een D met mol wordt dan Des, een G met mol wordt
Ges, enzovoort. Bij de E en A is dit iets anders, want in plaats van "-es" komt daar alleen een "-s" achter.
Een E met mol wordt Es, een A met mol noemen we een As.
Het is vanaf nu dus niet meer nodig naar een noot te verwijzen als die "F met een kruis" of die "B met een mol", want we
kunnen gewoon zeggen die Fis of die Bes!
Als we de reeks noten uit de vorige les nog eens bekijken, kunnen we nu de namen van alle noten invullen:
We weten inmiddels dat we een noot met een halve toonsafstand kunnen verhogen of verlagen door er een kruis of mol voor te
schrijven. Kruizen en mollen hebben niet altijd alleen effect op de noot waar ze vóór geschreven staan, maar
kunnen ook gelden voor noten die erna komen.
Je hebt al geleerd dat muziek altijd in maten wordt opgedeeld en geschreven. De volgende regel moet je dan goed onthouden: een kruis of
mol voor een noot geldt ook voor alle zelfde noten die erna komen in dezelfde maat, zolang er niets anders staat.
Kijk eens naar het voorbeeld hiernaast en kijk eens naar de F noten.
Zoals je ziet, hebben we een kruis geschreven voor de tweede F waardoor het een Fis wordt. Volgens de regel die we net geleerd
hebben, worden de derde en vierde F dan ook een Fis. Het is niet nodig voor elke F weer een kruis te schrijven.
De eerste F blijft een F, omdat nergens daarvoor een kruis staat. De laatste F is in de volgende maat en blijft ook een
F. Het kruis in de eerste maat geldt alleen binnen die maat, niet verder.
Let op dat een kruis of mol alleen geldt voor noten op precies dezelfde hoogte op de notenbalk, niet voor noten op een andere
plaats, ook niet als de noot dezelfde naam heeft. Hiernaast zie je drie verschillende B's, waarvan alleen de middelste een mol
heeft en een Bes wordt. De andere twee blijven een B.
Soms wordt een noot "doorgetrokken" naar een volgende maat, dat noemen we syncope. De noot wordt dan met een boogje
naar de noot in de volgende maat geschreven. Stel dat we een kruis in de eerste maat schrijven, dan geldt het kruis ook voor
de verbonden noot in de volgende maat - het is tenslotte een verlenging van dezelfde noot. Het kruis geldt niet voor alle
andere noten in de volgende maat.
Het kan gebeuren dat we binnen een maat eerst een noot met kruis hebben geschreven maar daarna dezelfde noot zonder kruis
gespeeld willen hebben. Om een noot weer zonder kruis of mol te schrijven, is er nog een derde teken dat we direct vóór
een noot kunnen schrijven. Dit teken noemen we een herstellingsteken (Engels "Natural") en ziet er zo uit: ♮
Zoals de naam aangeeft, herstelt dit teken een verhoging of verlaging van een kruis of mol. In het voorbeeld gebruiken we
een herstellingsteken om van een Gis weer een G te maken.
bronnen: Das Groβe Buch der klassischen Gitarre (Humbach), Gitarre Spielen leicht gemacht (Freeth), Nootzaken Universiteit
Utrecht, paulsteenhuisen.org, CKE Muziekschool Eindhoven, Kaliber Kunstenschool, Noten lezen voor gitaar (Coumou-Gerbrandy),
Leerboek voor Beginners (Segovia & Mendoza)